Van goedkope oplossingen tot macrolenzen

Macrofotografie: Van goedkope oplossingen tot macrolenzen deel 1

Redactie digifoto Starter 4403
Overal zijn geschikte onderwerpen te vinden en met een gewone camera kun je al veel bereiken. De talloze mogelijkheden om aan macrofotografie te doen, maken het voor elk budget toegankelijk. Met simpele hulpmiddelen en creativiteit is enorm veel te doen, ook zonder aanslag op je portemonnee.

Tekst en fotografie: Paul van Hoof

Macrofotografie wordt meestal gedaan met spiegelreflexcamera’s. Dat komt omdat je daarmee van oudsher de meeste mogelijkheden hebt, onder meer omdat je lenzen kunt wisselen. Dat laatste kan tegenwoordig ook met de compacte systeemcamera’s, die geen opklappende spiegel hebben en daardoor een stuk kleiner zijn. Compactcamera’s daarentegen hebben een ingebouwde lens en zijn vaak nog kleiner. Een tussenvorm is de bridgecamera, een grotere broer van de compact, ook met een ingebouwde lens, maar met meer functies en veel meer zoom. Met alle camera’s van redelijke kwaliteit waarmee je zelf je instellingen kunt kiezen, kun je in principe macrofoto’s maken, maar de mogelijkheden verschillen. Het maakt uit of je lenzen kunt verwisselen en of je bepaalde hulpmiddelen kunt gebruiken. Ook de grootte van de sensor is belangrijk voor het effect dat je met bepaalde lenzen kunt bereiken.

Macro met compactcamera

Met de huidige compactcamera’s kun je prima aan macrofotografie doen. Sterker nog, je kunt er zelfs beelden mee maken die met een spiegelreflexcamera onbereikbaar zijn! Er zijn duizenden modellen compactcamera’s, maar ze hebben gemeen dat het complete alles-in-een systemen zijn: de camera is relatief klein, je hebt geen losse lenzen nodig en je neemt je camera gemakkelijk mee. Vroeger werd wel eens lacherig gedaan als iemand met een compactcamera fotografeerde, maar dat is echt niet meer aan de orde. De kwaliteit van sensoren en lenzen is enorm verbeterd, en de betere compacts doen soms nauwelijks meer onder voor hun spiegelreflexbroertjes. De manier van fotograferen is wel heel anders.

Macrostand

Om je onderwerp zo groot mogelijk in beeld te brengen, kun je inzoomen en het onderwerp zo dicht mogelijk benaderen. Voor een echte macrofoto, met een klein onderwerp groot in beeld, moet je soms toch teveel afstand houden wil een ingezoomde lens nog scherpstellen. Daarom hebben de meeste compactcamera’s een aparte instelling, de macrostand (vaak herkenbaar aan een symbool met een bloemetje), waarmee je heel dichtbij kunt komen. Dan lukt het meestal wel om het onderwerp flink uit te vergroten, al werkt deze stand vaak alleen als je helemaal uitzoomt naar groothoek. Dat je het onderwerp tot op enkele centimeters benadert, heeft wel het nadeel dat je vaak in je eigen schaduw aan het werk bent. Bovendien laten onderwerpen als insecten zich niet zomaar van zo dichtbij fotograferen. Dat lukt dan alleen met veel geduld en doorzettingsvermogen. Compactcamera’s hebben een vrij kleine sensor. Daar is op zich niets mis mee, want het aantal megapixels is in de regel ruim voldoende om een goede foto te maken. En juist dankzij die kleine sensor kun je in de regel veel dichter bij je onderwerp komen. De uitleg is vrij technisch, maar het heeft te maken met de scherptediepte. Een compactcamera heeft een grote scherptediepte (alles is van voor tot achter scherp), terwijl je met een spiegelreflex of compacte systeemcamera veel makkelijker kunt werken met een kleine scherptediepte (alleen je onderwerp is scherp en de voor- en achtergrond zijn wazig). Die eigenschap zorgt er voor dat je met een compactcamera ook veel beter een onderwerp dat heel dichtbij is scherp in beeld kunt krijgen.

Welke spiegelreflexcamera?

De vraag of je voor macrofotografie beter een full-framecamera of een goedkopere en lichtere apsc- camera kunt gebruiken is niet zomaar beantwoord, voor beide type camera’s valt iets te zeggen. Apsc-camera’s (ook wel cropcamera’s genoemd) hebben een kleinere sensor dan een full framecamera waarbij de sensor even groot is als een ouderwets negatief. Bij gebruik van dezelfde lens zie je daardoor bij een cropcamera als het ware een uitsnede (crop) van het beeld van een fullframecamera. Effectief heb je daarmee een grotere vergroting. Als het je puur om de vergroting gaat kun je dus beter kiezen voor een cropcamera. Omdat je een minder groot beeld hoeft weer te geven zijn er speciale objectieven gemaakt voor cropcamera’s. Deze zijn kleiner en goedkoper dan de full-framevarianten, nog een voordeel. Aan de andere kant geeft een fullframe-camera je een kleinere scherptediepte, waardoor je nog makkelijker een wazige achtergrond kunt krijgen. Mooi wanneer je vanaf een relatief grote afstand fotografeert, maar lastig als je heel dichtbij komt. Het wordt dan namelijk ook moeilijker om bijvoorbeeld de libel of spin die je fotografeert van voor tot achter scherp te krijgen. Uiteindelijk kun je met de meest simpele spiegelreflexcamera’s al uitstekend macrofoto’s maken, zolang je maar een daarvoor bedoelde lens hebt.

Objectieven

Bij macrofotografie draait alles om de vergroting. Hoe dichter je bij een onderwerp kunt komen, hoe meer je het onderwerp kunt uitvergroten. Dit wordt bepaald door de kortste scherpstelafstand van de lens. Bij een groothoeklens is die kortste scherpstelafstand ongeveer 30cm, bij een telelens varieert dit van één tot vijf meter. Het probleem met een groothoeklens is dat je dus behoorlijk dichtbij kunt scherpstellen, maar door de grote beeldhoek krijg je je onderwerp (te) klein in beeld. Met een telelens kun je juist wel flink inzoomen op je onderwerp, maar doordat je zo veraf moet gaan staan blijft je onderwerp ook (te) klein. Daarom zijn er speciale macrolenzen. Macrolenzen worden zo gemaakt dat ze op zeer korte afstand kunnen scherpstellen. Zoomen kan in de regel niet met macrolenzen, wil je je onderwerp groter of kleiner in beeld, dan zul je dus naar voren of achteren moeten bewegen.

Vergroting en werkafstand

Wanneer is een lens eigenlijk een macrolens? Hoewel daar geen officiële regels voor zijn, noemen we een lens een macrolens wanneer je een één op- één-vergroting (1:1) kunt maken. Daarbij is de projectie op de sensor van bijvoorbeeld een insect van twintig millimeter dat je fotografeert ook twintig millimeter op de sensor. Je mag dit weer vergeten, maar het is wel handig om te snappen wat het verschil is tussen verschillende macrolenzen. Eigenlijk zijn vrijwel alle macrolenzen, of dit nu een schappelijk geprijsde 40mm, een 90mm of een behoorlijk prijzige 150mm is, in staat een 1:1 vergroting te maken. Met een 150mm-macrolens krijg je je onderwerp dus niet groter in beeld dan met een 40mm-macrolens! Het grote verschil zit hem in de afstand tussen jou en je onderwerp. Bij een 40mm-lens is de scherpstelafstand bij een 1:1-vergroting slechts zestien centimeter. Aangezien de scherpstelafstand wordt gemeten van onderwerp tot sensor, blijft er tussen het onderwerp en de voorkant van je lens maar drieënhalve centimeter over! Niet alleen zullen de meeste insecten opschrikken en wegvliegen of -kruipen als je zo dichtbij komt, ook heb je al snel de schaduw van je lens in beeld. Bij een 90mm-lens is de minimale scherpstelafstand een veel comfortabele dertig centimeter en bij een 150mm zelfs zo’n veertig centimeter. Daardoor kun je veel makkelijker een insect of ander klein diertje fotograferen zonder dat deze zich direct een hoedje schrikt.

Achtergrond

Naarmate het brandpunt toeneemt, wordt de hoeveelheid achtergrond in beeld kleiner. Fotografeer eens een onderwerp tweemaal met dezelfde instellingen, maar met verschillende brandpunten, waarbij het onderwerp even groot in beeld staat. Met het kortere brandpunt zul je dichter bij het onderwerp moeten komen. Bekijk de foto’s en let vooral op de achtergrond. Je zult zien dat je uitgezoomd veel meer achtergrond in beeld hebt. Dat werkt goed als je de omgeving in je foto wilt betrekken. Het beeld met een langer brandpunt heeft een kleiner deel van de achtergrond in beeld en is daarmee vaak rustiger: ideaal om onderwerpen te isoleren.

afbeelding van Redactie

Redactie digifoto Starter | Redacteur

Bekijk alle artikelen van Redactie