Richtlijnen voor je instellingen
Het klinkt als heel veel, en in het begin is dat ook zo. En hoe zat het nu ook alweer met die instellingen? We vatten het voor je samen.
Diafragma: hoog getal, meer scherp, laag getal, minder scherp
Het gedeelte voor het punt waarop je scherp stelde en het gedeelte achter dat punt kan scherp of onscherp zijn. Is er een klein gedeelte van de foto scherp (en de voor- of achtergrond dus onscherp), dan spreek je van een kleine scherptediepte. Dit wordt vaak gebruikt voor portretten. Is juist een groot gedeelte van de foto scherp (dus ook de voor- en achtergrond), dan spreek je van een grote scherptediepte. Dit wordt vaak gebruikt voor landschapsfotografie. De instelling van het diafragma bepaalt voor een groot deel hoe de scherptediepte in een foto is. Staat het diafragma helemaal wijd open (het laagste f/getal)? Dan is de scherptediepte het kleinst. De achtergrond is dus wazig, onscherp. Knijp je het diafragma meer dicht (een hoger f/getal) dan wordt de scherptediepte groter. Een groter gedeelte van de achtergrond is nu ook scherp in je foto te zien.
Sluitertijd: snel bevriest, lang geeft beweging
De sluitertijd is de tijd dat het licht op de sensor valt. De sluitertijd wordt daarom ook wel de belichtingstijd genoemd. Hoe langer de sluiter open staat, hoe langer er licht op de sensor valt dus hoe meer belicht de foto wordt. Sluitertijd wordt uitgedrukt in fracties van een seconde. Een sluitertijd van 1/60 betekent dat de sluiter een zestigste van een seconde open is. Staat de sluiter lang open en beweegt het onderwerp, dan zie je die beweging terug in de foto. Om de beweging te bevriezen, zou je een kortere sluitertijd moeten kiezen. Ook kun je, bij een lange sluitertijd, de kleine trillingen en bewegingen in je hand terug gaan zien in de foto. Dit wordt bewegingsonscherpte genoemd. Wanneer dat gebeurt is afhankelijk van de brandpuntsafstand, maar heel grofweg kun je zeggen dat de maximale sluitertijd om bewegingsonscherpte te voorkomen 1/(brandpuntsafstand x cropfactor) is.
ISO: stel die als eerste in, verander ‘m als laatste
Met de diafragmaopening en de sluitertijd kun je het eindresultaat van je foto sterk beïnvloeden: je kunt er je eigen draai mee aan een foto geven. De ISO is de lichtgevoeligheid van je sensor: door de ISO hoger te zetten, wordt je sensor gevoeliger voor licht, wat handig is in omstandigheden met weinig licht. Het nadeel is dat er bij hoge ISO waarden ruis in je foto kan ontstaan. Omdat ISO het minste creatieve invloed op je foto heeft, zet je deze naar eigen inzicht in het begin (op een zonnige dag wanneer je buiten fotografeert kan de ISO laag staan, terwijl je in de avond voor een hoge ISO waarde zult moeten kiezen) en verander je deze meestal pas als dat nodig is voor de andere instellingen, bijvoorbeeld omdat je licht te kort komt en de sluitertijd niet langer kan vanwege bewegingsonscherpte.
Maak je instellingen met een doel
Wanneer je je camera op automatisch zet, kiest je camera zelf de instellingen. Soms kun je een bepaalde scène modus kiezen, zoals portret of landschap, waarmee je de camera enigszins kunt beïnvloeden. Maar de camera kan niet denken, dus wanneer je zelf de instellingen kunt maken, kun je ze passend maken bij je onderwerp. Ga dus niet voor toeval, waarbij je lichtmeter in met midden uitkomt, maar maak bewust de keuze. Welke diafragmaopening kies ik, en hoe beïnvloedt dat mijn foto. En welke sluitertijd past daar dan bij? Zo krijg je vat op je foto’s, en controle over het eindresultaat.